Clam Diggers, Willem de Kooning, 1963[1]
[1] http://www.wikipaintings.org/en/willem-de-kooning/clam-diggers
Van de politieke ruzies die de linksgeoriënteerde Amerikaanse kunstwereld aan het eind van de jaren dertig verdeelden, hield De Kooning zich afzijdig. In een ideaal van proletarische solidariteit kon hij zich goed vinden, maar hij had een afkeer van theoretische scherpslijperij. Zijn kunstopvatting was ook niet zo streng. Velen vonden in die tijd dat de kunstenaar moest kiezen tussen figuratie en abstractie, maar de Kooning trok zich daar niets van aan. Hij bleef beide typen kunst naast elkaar beoefenen, net zoals de Spaanse schilder Picasso, één van zijn grote voorbeelden. In 1938 begon De Kooning met zijn eerste serie melancholieke staande mannen- en vrouwenfiguren. Daarnaast maakte hij ook zuiver abstracte schilderijen, waarin echter toch altijd nog herinneringen aan een landschap waren te vinden, of in elk geval een suggestie van ruimte. De Kooning noemde later de ruimte zelfs het hoofdthema van zijn werk.
Over zijn prestaties was De Kooning steeds zeer kritisch, maar door zijn collega's werden zijn schilderijen als verrassend en vernieuwend ervaren. Hij leek de meest uiteenlopende invloeden te kunnen verwerken en toch de anderen steeds een stap voor te zijn. Tegen het einde van de jaren dertig kreeg De Kooning de reputatie van een 'painter's painter'. Zijn kennissenkring breidde zich uit. Omstreeks 1938 maakte hij kennis met schilders als Stuart Davis, Franz Kline en Barnett Newman. Enkele jaren later kwam hij voor het eerst in contact met de schilders Jackson Pollock en Mark Rothko. Hij bevond zich nu in het middelpunt van de New-Yorkse avant-garde en liet zich meeslepen in de competitiesfeer die daar heerste[1].
[1] http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn6/kooning
Over zijn prestaties was De Kooning steeds zeer kritisch, maar door zijn collega's werden zijn schilderijen als verrassend en vernieuwend ervaren. Hij leek de meest uiteenlopende invloeden te kunnen verwerken en toch de anderen steeds een stap voor te zijn. Tegen het einde van de jaren dertig kreeg De Kooning de reputatie van een 'painter's painter'. Zijn kennissenkring breidde zich uit. Omstreeks 1938 maakte hij kennis met schilders als Stuart Davis, Franz Kline en Barnett Newman. Enkele jaren later kwam hij voor het eerst in contact met de schilders Jackson Pollock en Mark Rothko. Hij bevond zich nu in het middelpunt van de New-Yorkse avant-garde en liet zich meeslepen in de competitiesfeer die daar heerste[1].
[1] http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn6/kooning